Wroeten
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Infinitief
Ik wil wroeten in de grond.
Tegenwoordig deelwoord
De boer is wroetend op het land.
De wroetende kat zocht naar muizen.
Voltooid deelwoord
Ik heb in de tuin gewroet.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik wroet in de aarde.
jij / je, u
Jij wroet in de grond.
hij, zij / ze, het
Hij wroet in de tuin.
wij / we
Wij wroeten vandaag in het veld.
jullie
Jullie wroeten samen in de aarde.
zij / ze
Zij wroeten hard in de modder.
Verleden tijd
ik
Ik wroette gisteren in de tuin.
jij / je, u
Jij wroette vorige week ook in de grond.
hij, zij / ze, het
Zij wroette met plezier.
wij / we
Wij wroetten samen afgelopen zondag.
jullie
Jullie wroetten die dag niet.
zij / ze
Zij wroetten in de modder.
Gebiedende wijs
Wroet in de aarde!
Aanvoegende wijs
Als ik maar wroete in de grond.