Zenden
VerbInfinitief
Ik wil graag een e-mail zenden.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik zend een boodschap.
jij / je, u
Jij zendt de informatie naar het team.
hij, zij / ze, het
Hij zendt graag op televisie.
wij / we
Wij zenden elke week een nieuwsbrief.
jullie
Jullie zenden het juiste antwoord in.
Zij zenden de documenten voor de deadline.
Verleden tijd
ik
Ik zond je een bericht gisteren.
jij / je, u
Jij zond het pakket naar een vriend.
hij, zij / ze, het
Hij zond een brief naar zijn ouders.
wij / we
Wij zonden een uitnodiging naar iedereen.
jullie
Jullie zonden goede wensen voor het nieuwe jaar.
Zij zonden hun excuses via e-mail.
Voltooid deelwoord
De documenten zijn gezonden naar de juiste afdeling.
Tegenwoordig deelwoord
Zij is zendend op de radio.
De zendende artiest trok veel kijkers.
Aanvoegende wijs
Moge hij zende goede berichten.
Gebiedende wijs
Zend de brief meteen!
Zenden de resultaten zo snel mogelijk!