Zeulen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Het werkwoord 'zeulen' geeft aan dat iemand of iets een zware last of veel spullen meedraagt.
Infinitief
Ik ga zeulen met deze zware tas.
Tegenwoordig deelwoord
De kinderen zijn zeulend naar school gegaan.
De zeulende jongen droeg veel boeken.
Voltooid deelwoord
Ik heb de hele dag gezeuld met die zware koffers.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik zeul altijd met mijn boeken.
jij / je
Jij zeult vaak te veel spullen.
u
U zeult met een zware tas, lijkt het.
hij
Hij zeult de hele tijd met zijn spullen.
zij / ze
Zij zeult elke week naar de markt.
het
Het zeult altijd met de boodschappen.
wij / we
Wij zeulen samen met de bagage.
jullie
Jullie zeulen met de cadeaus naar het feest.
Verleden tijd
ik
Ik zeulde veel boeken naar de bibliotheek gisteren.
jij / je
Jij zeulde gisteravond ongemerkt de dozen.
u
U zeulde met uw spullen naar het kantoor.
hij
Hij zeulde de hele weg naar huis.
zij / ze
Zij zeulde gisteren zware tassen.
het
Het zeulde niet goed in het verleden.
wij / we
Wij zeulden naar het station met onze koffers.
jullie
Jullie zeulden vorig jaar naar de nieuwe woning.
Aanvoegende wijs
Laat het niet zo zijn dat ik zwaarder zeule.
Gebiedende wijs
Zeul de dozen naar de andere kamer!
Zeult niet met te zware tassen, dat is ongezond!