Zichten
VerbInfinitief
Ik wil het probleem zichten.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik zicht het resultaat van het onderzoek.
jij / je
Zij zichten goed in deze situatie.
u
U zichten vaak in de verte.
hij
Hij zicht niet goed zonder zijn bril.
zij / ze
Zij zichten de vogels in de lucht.
het
Het zicht is wazig hier.
wij / we
Wij zichten vaak naar de sterren.
jullie
Jullie zichten de wallen van Amsterdam.
Verleden tijd
ik
Ik zichtte de mensen van afstand.
jij / je
Jij zichtte de problemen van gisteren.
hij
Hij zichtte het ongeluk niet aankomen.
zij / ze
Zij zichtten de veranderingen in het plan.
wij / we
Wij zichtten geen gevaar gisteren.
jullie
Jullie zichtten niet wat er aan de hand was.
u
U zichtte de situatie verkeerd in het verleden.
Voltooid deelwoord
Ik heb het probleem gezicht.
Tegenwoordig deelwoord
Zij loopt zichtend langs het meer.
Hij staat zichtende op de brug.
Gebiedende wijs
Zicht goed op de details!
Aanvoegende wijs
Als hij maar zichte wat er aan de hand is.