Zinderen
VerbInfinitief
Het kan je laten zinderen als je naar muziek luistert.
Tegenwoordig deelwoord
De zinderende zon maakte het moeilijk om buiten te zijn.
De zinderende hitte was niet te harden.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik zinder van opwinding voor het feest.
jij / je
Jij zindert als je de muziek hoort.
u
U zindert van vreugde bij het nieuws.
hij
Hij zindert na een lange dag werken.
zij / ze
Zij zindert van blijdschap als ze haar vrienden ziet.
het
Het zindert van spanning in de lucht.
wij / we
Wij zinderen van enthousiasme na het nieuws.
jullie
Jullie zinderen van energie na de training.
Verleden tijd
ik
Ik zinderde van enthousiasme toen ik het nieuws hoorde.
jij / je
Jij zinderde van spanning voor het examen.
u
U zinderde van nieuwsgierigheid naar het verhaal.
hij
Hij zinderde van vreugde toen hij haar zag.
zij / ze
Zij zinderde van angst voor de film.
het
Het zinderde in de lucht na de storm.
wij / we
Wij zinderden van vreugde tijdens het feest.
jullie
Jullie zinderden na de overwinning.
Voltooid deelwoord
Ik heb gezinderd met mijn vrienden op het feest.
Aanvoegende wijs
Gebruik de muziek zodat deze jou zindere.
Gebiedende wijs
Zinder met je hart als je danst.
Zindert, als je de kans krijgt!