Zingen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Zingen kan zowel voor solo- als groepsoptredens gebruikt worden en wordt vaak geassocieerd met vreugde.
Infinitief
Ik hou van zingen.
Tegenwoordig deelwoord
Zij loopt zingend door het park.
De zingende kinderen waren erg vrolijk.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik zing in de douche.
jij / je
Jij zingt heel mooi.
u
U zingt in het koor.
hij
Hij zingt elke zaterdag.
zij / ze
Zij zingt al jaren.
het
Het zingt mooi in de lucht.
wij / we
Wij zingen samen in de auto.
jullie
Jullie zingen altijd te hard.
Verleden tijd
ik
Ik zong een liedje in het verleden.
jij / je
Jij zong op het feest.
u
U zong erg goed tijdens het concert.
hij
Hij zong vroeger in een band.
zij / ze
Zij zong een mooi liedje.
het
Het zong direct na het starten.
wij / we
Wij zongen samen tijdens de vakantie.
jullie
Jullie zongen de hele avond.
Voltooid deelwoord
Hij heeft al veel liedjes gezongen.
Aanvoegende wijs
Moge je altijd gelukkig zinge.
Gebiedende wijs
Zing een vrolijk lied!