Aankomen
VerbAuxiliary Verb
zijn
werkwoord
Movement or arrival at a destination
Infinitief
Het vliegtuig staat op het punt aan tekomen.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik kom om 16.00 uur aan op het station.
jij / je, u
Jij komt altijd te vroeg aan.
hij, zij / ze, het
Hij komt vanavond aan in Amsterdam.
wij / we
Wij komen volgend weekend aan bij oma.
jullie
Jullie komen om 10 uur aan.
zij / ze
Zij komen aan met de trein.
Verleden tijd
ik
Ik kwam gisteren laat aan bij het hotel.
wij / we, jullie, zij / ze
Wij kwamen samen aan voor het concert.
jij / je, u
Jij kwam altijd op het juiste moment aan.
hij, zij / ze, het
Hij kwam onverwachts aan op het feest.
ik
Ik kwam precies op tijd aan.
wij / we, jullie
Wij kwamen vroeg aan op de bestemming.
Voltooid deelwoord
Hij is net aangekomen van zijn reis.
Tegenwoordig deelwoord
Kijk naar de aankomende trein.
De aankomende week wordt druk.
Aanvoegende wijs
Mocht hij aankome, laat het ons weten.
Het is wenselijk dat zij vroeg kome aan.
Gebiedende wijs
Kom aan en help me even.
Komt aan en neem een stoel.
Examples
De trein kwam precies op tijd aan.
verleden tijd, indicative