Aanraken
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
gebiedt aan
Infinitief
Ik wil het onderwerp aanraken.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik raak de deur aan.
jij / je
Jij raakt het boek aan.
u
U raakt de knop aan.
hij
Hij raakt het papier aan.
zij / ze
Zij raakt de bal aan.
het
Het raakt de grond aan.
wij / we
Wij raken het onderwerp aan.
jullie
Jullie raken de muur aan.
Verleden tijd
ik
Ik raakte het onderwerp aan.
jij / je
Jij raakte het boek aan.
u
U raakte de knop aan.
hij
Hij raakte het papier aan.
zij / ze
Zij raakten de bal aan.
het
Het raakte de grond aan.
wij / we
Wij raakten het onderwerp aan.
jullie
Jullie raakten de muur aan.
Voltooid deelwoord
Ik heb het onderwerp aangeraakt.
Tegenwoordig deelwoord
Ik zag hem aanrakend in zijn werk.
De aanrakende handen zijn belangrijk.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat hij het onderwerp aanraake.
Mochten zij het onderwerp rake aan.
Gebiedende wijs
Raak aan zodat je het voelt.
Raakt aan en kijk wat er gebeurt.