Aanrechten
VerbInfinitief
Om te leren moet je goed kunnen aanrechten.
Tegenwoordig deelwoord
Wij zijn aanrechtend aan het werk.
De aanrechtende studenten maken veel voortgang.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik aanrecht mijn studie elke dag.
jij / je
Jij aanrechten doet dat heel goed.
u
U recht aan de taak met enthousiasme.
hij
Hij rechten aan de lessen die hem interesseren.
zij / ze
Zij rechten aan haar toekomstplannen.
het
Het recht aan de verwachtingen van de docent.
wij / we
Wij rechten aan onze verantwoordelijkheden.
jullie
Jullie rechten aan de opdrachten die gegeven zijn.
Verleden tijd
ik
Ik aanrechtte de voorbereiding voor het examen gisteren.
jij / je
Jij aanrechtten de presentatie afgelopen week.
u
U rechtte aan de verzoeken van de deelnemers.
hij
Hij rechtte aan zijn fouten in de discussie.
zij / ze
Zij rechtten aan de belangrijke zaken.
het
Het rechtte aan de oude tradities.
wij / we
Wij rechtten aan de verwachtingen van het team.
jullie
Jullie rechtten aan de afspraken van gisteren.
Voltooid deelwoord
Het werkstuk is aangerecht en kan ingeleverd worden.
Aanvoegende wijs
Moge jij altijd goed aanrechte.
Dat zij gemakkelijk rechte aan haar doelen.
Gebiedende wijs
Recht aan je verplichtingen!