Antwoorden
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Used when replying or providing an answer.
Infinitief
Ik heb nog geen tijd om te antwoorden.
Tegenwoordig deelwoord
De leerling is antwoordend op de vragen.
De antwoordende student viel op.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik antwoord altijd snel.
jij / je, u
Jij antwoordt duidelijk.
hij, zij / ze, het
Zij antwoordt altijd vriendelijk.
wij / we, jullie
Wij antwoorden gezamenlijk.
Verleden tijd
ik
Ik antwoordde op de vraag.
jij / je, u
Jij antwoordde niet.
hij, zij / ze, het
Hij antwoordde met zekerheid.
wij / we, jullie
Wij antwoordden samen.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat hij antwoorde op de vraag.
Gebiedende wijs
Antwoord op mijn vraag!
Voltooid deelwoord
Ik heb al geantwoord.