Bedauwen
VerbInfinitief
Ik wil de bloemen bedauwen met water.
Tegenwoordig deelwoord
De tuinman is bedauwend bezig met de planten.
De bedauwende bladeren glanzen in de ochtendzon.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik bedauw de rozen met een dunne nevel.
jij / je, u
Jij bedauwt de planten elke ochtend.
hij, zij / ze, het
Hij bedauwt de bloemen voordat hij ze water geeft.
wij / we, jullie
Wij bedauwt de zaailingen voor een betere groei.
Verleden tijd
ik
Ik bedauwde de planten gistermorgen.
jij / je
Jij bedauwde de rozen met liefde.
hij, zij / ze, het
Zij bedauwde de tuin vóór de hitte van de middag.
wij / we, jullie
Wij bedauwden de zaden voor het planten.
Voltooid deelwoord
De bedauwde bladeren lagen vroeg in de ochtend op de grond.
Aanvoegende wijs
Moge jij de bloemen altijd bedauwe.
Gebiedende wijs
jij / je
Bedauw de planten als het warm is.
jullie
Bedauwt de bloemen goed voor de zon.