Belonen

Verb
1
Compound
Future Tense
Imperative
Complex
Past Tense
Interrogative
Simple
Present Tense
Declarative
Context & Scenario
Simple
Present Tense
Interrogative
Context & Scenario
Idiomatic
Compound
Future Tense
Imperative
Context & Scenario
Synonym
Complex
Past Tense
Declarative
Context & Scenario
Related Word
Een lerares geeft een gouden ster sticker aan een blije leerling in een warme klasomgeving.
Leraar Beloont Leerling met Gouden Ster Sticker
Een lerares geeft een gouden ster sticker aan een blije leerling in een warme klasomgeving.
2
Complex
Future Tense
Imperative
Context & Scenario
Synonym
Compound
Past Tense
Interrogative
Context & Scenario
Idiomatic
Simple
Present Tense
Declarative
Context & Scenario
Related Word
Complex
Present Tense
Declarative
Imperative
Synonym
Compound
Future Tense
Interrogative
Context & Scenario
Related Word
Simple
Past Tense
Context & Scenario
Context & Scenario
Idiomatic
Groep vrijwilligers ontvangt certificaten en cadeaus in een levendige gemeenschapshal vol vreugde, met blije gezichten en versieringen.
Vrijwilligers Belonen voor Inspanningen: Certificaten en Cadeaus
Groep vrijwilligers ontvangt certificaten en cadeaus in een levendige gemeenschapshal vol vreugde, met blije gezichten en versieringen.
3
Complex
Past Tense
Imperative
Context & Scenario
Related Word
Simple
Present Tense
Interrogative
Context & Scenario
Idiomatic
Compound
Future Tense
Declarative
Context & Scenario
Synonym
Compound
Present Tense
Future Tense
Interrogative
Context & Scenario
Context & Scenario
Related Word
Simple
Past Tense
Declarative
Imperative
Synonym
Idiomatic
Complex
Context & Scenario
Een enthousiaste sportcoach viert de prestatie van een jonge voetballer op het veld.
Sportcoach viert prestaties van voetballer op het veld
Een enthousiaste sportcoach viert de prestatie van een jonge voetballer op het veld.