Beloven
VerbInfinitief
Ik wil je iets beloven.
Tegenwoordig deelwoord
Het is een belovend idee.
De belovende student heeft hard gestudeerd.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik beloof dat ik op tijd kom.
jij / je, u
Jij belooft altijd eerlijk te zijn.
wij / we, jullie, zij / ze, hij, het
Wij beloven dat het leuk wordt.
Gebiedende wijs
jij / je
Beloof me dat je het zult doen!
u
Belooft u mij dat deze keer te doen?
Verleden tijd
ik
Ik beloofde je dat ik zou komen.
wij / we, jullie, zij / ze
Zij beloofden je te helpen.
Voltooid deelwoord
Hij heeft het beloofd.
Aanvoegende wijs
Als hij belove te komen, dan zal ik blij zijn.