Berouwen
VerbInfinitief
Het is belangrijk om te berouwen als je een fout hebt gemaakt.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik heb veel berouw over mijn acties.
jij / je
Jij berouwt wat je hebt gezegd.
u
U berouwt uw keuze, nietwaar?
hij
Hij berouwt zijn verleden.
zij / ze
Zij berouwt haar beslissing.
het
Het berouwt de schade die is aangericht.
wij / we
Wij berouwen de fouten die we hebben gemaakt.
jullie
Jullie berouwen de uitspraak?
Verleden tijd
ik
Ik berouwde mijn daad meteen.
jij / je
Jij berouwde die beslissing toen.
u
U berouwde uw keuze later.
hij
Hij berouwde zijn acties na het ongeluk.
zij / ze
Zij berouwde haar woorden.
wij / we
Wij berouwden toen we het wisten.
jullie
Jullie berouwden het feit niet eerder naar ons te komen.
het
Het berouwde wat het had gedaan.
Voltooid deelwoord
ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
Hij heeft berouwd wat hij heeft gezegd.
Tegenwoordig deelwoord
ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
Berouwend ging hij naar de mensen die hij had gekwetst.
ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
De berouwende man vroeg om vergeving.
Gebiedende wijs
Berouw, dan kun je verder gaan!
Berouwt, het is nooit te laat om te veranderen!
Aanvoegende wijs
Als ik had geweten dat je zo zou reageren, zou ik berouwe.