Bezitten
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Het werkwoord 'bezitten' heeft betrekking op de actie van het hebben of eigenaar zijn van iets.
Infinitief
Ik wil een huis bezitten.
Tegenwoordig deelwoord
Zij is een bezittend lid van de vereniging.
De bezittende eigenaar is verantwoordelijk voor het onderhoud.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik bezit een nieuwe auto.
jij / je
Jij bezit veel boeken.
u
U bezit een prachtig huis.
hij
Hij bezit een groot erf.
zij / ze
Zij bezit een bijzondere collectie.
het
Het bezit dat hij heeft is waardevol.
wij / we
Wij bezitten samen een appartement.
jullie
Jullie bezitten de juiste informatie.
Verleden tijd
ik
Ik bezat ooit een fiets.
jij / je
Jij bezat eerder veel speelgoed.
u
U bezat een oud boek.
hij
Hij bezat een grote tuin.
zij / ze
Zij bezat talent voor schilderen.
het
Het huis bezat een rijke geschiedenis.
wij / we
Wij bezaten ooit een restaurant.
jullie
Jullie bezaten belangrijke documenten.
zij / ze
Zij bezaten een enorm bezit.
Voltooid deelwoord
Hij heeft altijd veel onroerend goed bezeten.
Gebiedende wijs
Bezittend op jouw troon, voel je je machtig.
Aanvoegende wijs
Als ik de kans had, bezitte ik de wereld.