Bleken
VerbInfinitief
Ik wil bleken dat het niet mijn schuld was.
Tegenwoordig deelwoord
De blekende stoffen waren slecht voor de omgeving.
De blekende vlekken zijn moeilijk te verwijderen.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik bleek niet voldoende kennis te hebben.
jij / je
Jij bleekt de kleding vaak te veel.
u
U bleekt de achtergrond van de foto.
hij
Hij bleekt zijn tanden elke week.
zij / ze
Zij bleekt haar huid altijd in de zomer.
het
Het bleekt wat fletser te worden na herhaald gebruik.
wij / we
Wij bleken slagen te hebben behaald.
jullie
Jullie bleken in het verleden beter te presteren.
Verleden tijd
ik
Ik bleek de enige te zijn die dat wist.
jij / je
Jij bleek zeer gemotiveerd tijdens de cursus.
u
U bleek uitstekend werk te verrichten.
hij
Hij bleek de belangrijkste spreker te zijn.
zij / ze
Zij bleek het hoofdstuk te begrijpen.
het
Het bleek niet te werken zoals verwacht.
wij / we
Wij bleekten vroeger vaker onze kleren.
jullie
Jullie bleekten de vloer veel te vaak.
zij / ze
Zij bleekten hun handen met een chemisch middel.
Voltooid deelwoord
De vloer is gebleekt en ziet er nu wit uit.
Aanvoegende wijs
Ik wens dat het water bleke in de zon.
Gebiedende wijs
Bleek goed de vlekken voor het wassen!
Bleekt de stof voor gebruik!