Blikken

Verb
1
Simple
Present Tense
Interrogative
Complex
Future Tense
Imperative
Context & Scenario
Compound
Past Tense
Declarative
Abstracte afbeelding van een vrolijke persoon die door een groot raam kijkt naar een regenachtig landschap, met felle kleuren die kinderlijke nieuwsgierigheid uitstralen.
Vrolijke persoon kijkt door raam op regenachtige dag
Abstracte afbeelding van een vrolijke persoon die door een groot raam kijkt naar een regenachtig landschap, met felle kleuren die kinderlijke nieuwsgierigheid uitstralen.
2
Compound
Present Tense
Interrogative
Context & Scenario
Complex
Future Tense
Declarative
Context & Scenario
Synonym
Idiomatic
Simple
Past Tense
Imperative
Context & Scenario
Related Word
Surrealistische afbeelding van een zakenpersoon die in een reeks geneste spiegels kijkt, met reflecties van verschillende fasen van zijn carrière.
Surrealistische spiegeltuin van loopbaanreflectie
Surrealistische afbeelding van een zakenpersoon die in een reeks geneste spiegels kijkt, met reflecties van verschillende fasen van zijn carrière.
3
Complex
Present Tense
Imperative
Context & Scenario
Idiomatic
Compound
Future Tense
Declarative
Context & Scenario
Synonym
Simple
Past Tense
Interrogative
Context & Scenario
Related Word
Een atleet kijkt gefocust naar een surrealistische finishlijn met geometrische vormen, omgeven door optische illusies.
Atleet gericht op surrealistische finishlijn
Een atleet kijkt gefocust naar een surrealistische finishlijn met geometrische vormen, omgeven door optische illusies.
4
Simple
Past Tense
Interrogative
Complex
Compound
Future Tense
Imperative
Present Tense
Declarative
Context & Scenario
Een persoon kijkt vluchtig naar een digitale klok in een druk kantoor, met een bezorgde uitdrukking op hun gezicht.
Drukke kantooromgeving met urgentie
Een persoon kijkt vluchtig naar een digitale klok in een druk kantoor, met een bezorgde uitdrukking op hun gezicht.