Boodschappen
VerbInfinitief
Ik ga boodschappen doen vanavond.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik heb een belangrijk boodschap voor jou.
jij / je
Jij boodschapt meestal op zaterdag.
wij / we
Wij boodschappen doen elke zondag.
jullie
Jullie boodschappen zijn niet compleet.
u
U hebt een boodschap ontvangen.
hij, zij / ze, het
Hij heeft een boodschap voor jou.
Verleden tijd
ik
Ik boodschapte gisteren veel groenten.
jij / je
Jij boodschapte vroeger vaak voor je ouders.
wij / we
Wij boodschapten alles wat nodig was.
jullie
Jullie boodschapten de juiste dingen voor het feest.
u
U boodschapte in de stad vorig weekend.
hij, zij / ze, het
Hij boodschapte ook wat lekkers voor de middag.
Voltooid deelwoord
Ik heb alles geboodschapt voor het diner.
Tegenwoordig deelwoord
Boodschappend met de kinderen, vond ik veel plezier.
Gebiedende wijs
Boodschap op de tafel, alsjeblieft!
jullie
Jullie boodschapt allemaal gezonde dingen!
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat je boodschappen doet.
Examples
Ik moet boodschappen doen voor het avondeten.
tegenwoordige tijd, indicatief
Zij boodschapt vaak bij de lokale markt.
tegenwoordige tijd, indicatief
Wij boodschapte gisteren niet veel.
verleden tijd, indicatief
Hij heeft alles geboodschapt voor de feestje.
voltooid deelwoord, indicatief