Boodschappen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Het werkwoord 'boodschappen' wordt vaak gebruikt in de context van winkelen, specifiek voor het kopen van dagelijkse benodigdheden.
Infinitief
Ik ga boodschappen doen.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik koop een boodschap.
jij / je
Jij boodschapt in de supermarkt.
u
U boodschapt altijd vroeg in de ochtend.
hij
Hij boodschapt elke zaterdag.
zij / ze
Zij boodschapt met haar vriendin.
het
Het boodschapt niet meer.
wij / we
Wij boodschappen doen elke week.
jullie
Jullie boodschappen doen voor het feest.
Verleden tijd
ik
Ik boodschapte gisteren in de winkel.
jij / je
Jij boodschapte vorige week.
u
U boodschapte vorig jaar.
hij
Hij boodschapte vaak in die tijd.
zij / ze
Zij boodschapte voor het diner.
het
Het boodschapte niet goed.
wij / we
Wij boodschapten toen de winkel open was.
jullie
Jullie boodschapten altijd samen.
Tegenwoordig deelwoord
ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
Boekhandelend met een boodschappend gezin.
jij / je, u, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
De boodschappende vrouw kijkt vrolijk.
Voltooid deelwoord
Ik heb vandaag geboodschapt.
Gebiedende wijs
Boodschap goed en snel!
Boodschapt niet te veel!
Aanvoegende wijs
Dat hij boodschappen mag doen, is fijn.