Borrelen

Verb

Auxiliary Verb

hebben

werkwoord

The verb 'borrelen' is often used informally to describe social drinking gatherings.

Infinitief

Tegenwoordige tijd

  • ik

  • jij / je, u

  • hij, zij / ze, het

  • wij / we, zij / ze

  • jullie

Verleden tijd

  • ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het

  • wij / we, jullie, zij / ze

Tegenwoordig deelwoord

Voltooid deelwoord

Gebiedende wijs

  • , jij / je

  • jij / je

Aanvoegende wijs

  • , hij, zij / ze

Examples

  • Na een lange werkdag vind ik het fijn om te borrelen.

    infinitief,

  • Ik borrel graag in het weekend.

    tegenwoordige tijd,

  • Wij borrelen vaak samen na het werk.

    tegenwoordige tijd,

  • Gisteravond borrelde hij met vrienden.

    verleden tijd,

  • Borrel rustig verder.

    gebiedende wijs,

  • We hebben met de buren geborreld.

    voltooid deelwoord,