Borrelen

Verb

Infinitief

Tegenwoordige tijd

  • ik

  • jij / je, u

  • hij, zij / ze, het

  • wij / we

  • jullie

Verleden tijd

  • ik

  • jij / je, u

  • hij, zij / ze, het

  • wij / we

  • jullie

Tegenwoordig deelwoord

Voltooid deelwoord

Gebiedende wijs

Aanvoegende wijs

Examples

  • Ik borrel graag op vrijdagavond met vrienden.

    tegenwoordige tijd, indicatief