Brengen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Infinitief
Ik wil graag helpen en leren hoe ik kan brengen wat ik heb.
Tegenwoordig deelwoord
De brengend artiest is zeer populair onder jongeren.
De brengende boodschap was erg inspirerend.
Tegenwoordig deelwoord
Brengend vriendelijke woorden kan de sfeer verbeteren.
Verleden tijd
ik
Ik bracht de boeken naar de bibliotheek.
jij / je, u, hij, zij / ze, het
Hij bracht zijn vrienden naar het feest.
wij / we, jullie
Wij brachten elk jaar kerstcadeaus.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik breng altijd mijn lunch mee naar school.
jij / je
Jij brengt vaak goede ideeën naar het team.
u
U brengt de kinderen altijd naar de opvang.
hij, zij / ze, het
Zij brengt de rapporten naar het kantoor.
wij / we
Wij brengen ons idee vandaag naar de vergadering.
jullie
Jullie brengen veel plezier naar het feest.
Gebiedende wijs
Breng het boek terug naar de bibliotheek.
Brengt u de documenten mee naar de vergadering?
Aanvoegende wijs
Moge hij brenge wat hij heeft beloofd.
Voltooid deelwoord
Ik heb de bloemen naar de lerares gebracht.