Broer
deCommon Nouneen mannelijke sibling
(Hij is mijn broer.)
Mijn broer is twee jaar ouder dan ik.
Ze heeft één broer en twee zussen.
- Compound
Mijn broer is sportief, en hij speelt graag voetbal.
- Past Tense
Afgelopen week ging ik met mijn broer naar een concert.
- Imperative
Bel je broer om hem te vertellen dat je thuis bent!
- Complex
Mijn broer, die in Amsterdam woont, heeft een konijn.
- Present Tense
Ik heb een broer die altijd helpt met mijn huiswerk.
- Declarative
Hij is mijn broer.
- Context & Scenario
Hij komt vaak naar mijn huis om te gamen met mij.
- Simple
Mijn broer gaat vandaag naar school.
- Future Tense
Volgende maand zal mijn broer jarig zijn.
- Interrogative
Heb je een broer of een zus?
een vriend of maat die als een broer wordt beschouwd
(Hij is eigenlijk een goede vriend, maar voelt als een broer.)
Hij is als een broer voor mij, we delen alles met elkaar.
Dat voelde als een broederlijke band.
- Simple
Hij wordt als een vriend beschouwd.
- Future Tense
Morgen zal ik hem als mijn vriend zien.
- Imperative
Vergeet niet dat hij altijd een vriend voor je is!
- Complex
Als je behoefte hebt aan hulp, dan is hij de vriend die je zoekt.
- Past Tense
Vroeger beschouwde ik hem als mijn vriend.
- Interrogative
Beschouw je hem als je vriend?
- Compound
Hij is een vriend, en hij helpt me altijd als het nodig is.
- Present Tense
Ik beschouw hem als mijn beste vriend.
- Declarative
Hij is echt een goede vriend.
- Context & Scenario
We gaan vaak samen uit met vrienden.
diminutief van broer, verwijst vaak naar een jongere broer
(Het woord 'broertje' wordt vaak gebruikt.)
Mijn broertje is nog maar negen jaar oud.
Ze speelt vaak met haar broertjes in de tuin.
- Simple
Het diminutief van broer is broertje.
- Compound
Hij heeft een broertje en een zusje, maar zijn zusje is ouder.
- Complex
Het broertje, dat altijd veel energie heeft, speelt graag buiten.
- Present Tense
Ik heb een schattig broertje.
- Past Tense
Vroeger had ik een broertje die met mij speelde.
- Future Tense
Volgend jaar zal mijn broertje groter zijn dan ik.
- Declarative
Hij is het broertje van mijn beste vriend.
- Interrogative
Heeft jouw broertje ook een fiets?
- Imperative
Breng je broertje naar school!
- Context & Scenario
Mijn broertje helpt mij elke ochtend met huiswerk.
- Context & Scenario
In de klas hebben we het gehad over de verschillende diminutieven, zoals broertje, zusje, en kindje.
- Context & Scenario
We vieren de verjaardag van mijn broertje morgen.
- Synonym
De kleine jongen keek naar zijn broertje met bewondering.
- Related Word
Hij gaf zijn broertje een knuffel en zei dat hij altijd voor hem zal zorgen.
- Idiomatic
Hij heeft een broertje dat altijd in de problemen komt, maar dat is een andere zaak.