Dicteren
VerbInfinitief
Ik wil leren dicteren.
Tegenwoordig deelwoord
De docent is dicterend terwijl we aantekeningen maken.
De dicterende leraar sprak duidelijk.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik dicteer een tekst voor mijn klas.
jij / je
Jij dicteert goed, dat helpt anderen om te volgen.
u
U dicteert zeer duidelijk.
hij
Hij dicteert vaak zijn boeken in de studio.
zij / ze
Zij dicteert het verslag aan haar collega.
het
Het apparaat dicteert de tekst automatisch.
wij / we
Wij dicteren samen de opdracht in de klas.
jullie
Jullie dicteren de zinnen in je notities.
Verleden tijd
ik
Ik dicteerde het verslag gisteren in de les.
jij / je
Jij dicteerde de antwoorden heel snel.
u
U dicteerde de tekst heel duidelijk.
hij
Hij dicteerde een brief naar zijn vriend.
zij / ze
Zij dicteerde haar ideeën aan de klas.
het
Het programma dicteerde de tekst als automatische functie.
wij / we
Wij dicteerden de oefening samen.
jullie
Jullie dicteerden hun teksten tijdens de les.
zij / ze
Zij dicteerden de zinnen al voor de test.
Voltooid deelwoord
De tekst is al gedicteerd en klaar.
Aanvoegende wijs
Dat de docent dictere wat we moeten leren.
Gebiedende wijs
Dicteer wat ik zeg!
Dicteert alles duidelijk op het bord!