Doen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Het werkwoord 'doen' kan een breed scala aan acties en situaties beschrijven.
Infinitief
Ik wil iets leuks doen.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik doe mijn huiswerk.
jij / je, u
Jij doet goed werk.
hij, zij / ze, het
Hij doet zijn best op school.
wij / we, jullie, zij / ze
Wij doen mee aan de wedstrijd.
Verleden tijd
ik
Ik deed gisteren de afwas.
jij / je, u
Jij deed dat heel goed.
hij, zij / ze, het
Zij deed haar best tijdens het examen.
wij / we, jullie, zij / ze
Zij deden hun huiswerk samen.
Tegenwoordig deelwoord
De kinderen zijn doend met hun spel.
Voltooid deelwoord
Ik heb mijn huiswerk gedaan.
Gebiedende wijs
jij / je
Doe alsjeblieft de deur dicht.
u
Doet u de lichten uit alstublieft.
Aanvoegende wijs
ik, jij / je, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie, zij / ze
Ik hoop dat hij de waarheid doe.