Dolen
VerbAanvoegende wijs
Ik hoop dat jij dolen mag in de natuur.
Infinitief
Ik hou van dolen in het park.
Tegenwoordig deelwoord
Dolend door de stad ontdekte ik veel mooie plekjes.
Verleden tijd
ik
Ik doolde gisteravond in het bos.
jij / je, u, hij, zij / ze, het
Hij doolde rond in zijn gedachten.
wij / we, jullie
Wij doolden samen over de velden.
Voltooid deelwoord
Hij heeft veel gedoold deze zomer.
Gebiedende wijs
Dool niet te ver weg van de groep.
Examples
Ik vind het leuk om te dolen in de natuur.
infinitief, indicative
Dole gerust als je interesse hebt in de omgeving.
aanvoegende wijs, subjunctive
Dolend kwam ik nieuwe vrienden tegen.
tegenwoordig deelwoord, indicative
Gisteren doolde ik en vond onverwacht iets moois.
verleden tijd, indicative
Ze zijn meerdere keren gedoold in het onbekende gebied.
voltooid deelwoord, indicative
Dool rustig vooruit, maar let op je omgeving.
gebiedende wijs, imperative