Dommelen
VerbInfinitief
Ik hou van dommelen in de zon.
Tegenwoordig deelwoord
Hij is dommelend op de bank.
De dommelende man viel bijna in slaap.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik dommel vaak tijdens het lezen.
jij / je
Jij dommelt tijdens de film.
u
U dommelt in uw stoel.
hij
Hij dommelt naast mij.
zij / ze
Zij dommelt vaak in de middag.
het
Het dommelt terwijl hij nog niet slaapt.
wij / we
Wij dommelen af en toe samen.
jullie
Jullie dommelen als je moe bent.
Verleden tijd
ik
Ik dommelde gisteren op de sofa.
jij / je
Jij dommelde tijdens de les.
u
U dommelde in het park.
hij
Hij dommelde en viel bijna van zijn stoel.
zij / ze
Zij dommelde in haar boek.
het
Het dommelde tot hij wakker werd.
wij / we
Wij dommelden samen na het eten.
jullie
Jullie dommelden in de tuin.
Gebiedende wijs
Dommel niet tijdens de film!
Dommelt als je moe bent!
Aanvoegende wijs
Moge hij dommele in vrede.
Voltooid deelwoord
Hij heeft al gedommeld voordat het avond werd.