Dommelen
VerbInfinitief
Hij wil graag tijdens de les dommelen.
Tegenwoordig deelwoord
De hond ligt dommelend in de zon.
De dommelende mensen geven geen aandacht aan de les.
Voltooid deelwoord
Hij heeft de hele tijd gedommeld tijdens de film.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik dommel vaak voor de tv.
jij / je
Jij dommelt altijd op een zondagmorgen.
u
U dommelt misschien ook wel tijdens de vergadering.
hij
Hij dommelt vaak als hij moe is.
zij / ze
Zij dommelt terwijl ze op de bank ligt.
het
Het dommelt rustig aan.
wij / we
Wij dommelen samen in de schommelstoel.
jullie
Jullie dommelen op school, dat is niet goed!
Verleden tijd
ik
Ik dommelde een paar keer tijdens de college.
jij / je
Jij dommelde ook in de les.
u
U dommelde tijdens de belangrijke vergadering.
hij
Hij dommelde op de bank na een lange dag.
zij / ze
Zij dommelde in haar boek.
het
Het dommelde rustig weg in de eindejaarsrust.
wij / we
Wij dommelden samen de middag door.
jullie
Jullie dommelden ook tijdens die lange film.
Aanvoegende wijs
Heerlijk als je in bed dommele!
Gebiedende wijs
Dommel even niet zo veel tijdens de les!
Dommelt alles maar rustig aan bij het kampvuur!