Draaien
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
kan ook verwijzen naar draaien van iets, zoals een voertuig, of een bal.
Infinitief
Ik leer om te draaien met de fiets.
Tegenwoordig deelwoord
De motor is draaiend terwijl ik rijd.
Het draaiende wiel maakt veel geluid.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik draai het deksel van de pot open.
jij / je
Jij draait altijd goed als je danst.
u
U draait de knop totdat het licht aan gaat.
hij
Hij draait de film opnieuw af.
zij / ze
Zij draait altijd naar mij toe als ik praat.
het
Het draait om goed teamwork.
wij / we
Wij draaien de stoelen in de cirkel.
jullie
Jullie draaien als een team samen.
Verleden tijd
ik
Ik draaide de knop om de verwarming aan te zetten.
jij / je
Jij draaide het vliegtuig naar links.
u
U draaide de weg op naar het café.
hij
Hij draaide de blik op zijn hoofd.
zij / ze
Zij draaide zich om en liep weg.
het
Het draaide de pagina van het boek.
wij / we
Wij draaiden de kappen van de lampen.
jullie
Jullie draaiden de tafel om voor het feest.
Voltooid deelwoord
Ik heb de bal gedraaid voor de gooi.
Aanvoegende wijs
Als jij draaie, dan gaan we verder met de lessen.
Gebiedende wijs
jij / je
Draai de stoel om, alsjeblieft.
u
Draait u de verschillende knoppen voor meer opties.