Dringen
VerbInfinitief
Ik wil de waarheid dringen.
Tegenwoordig deelwoord
De situatie is dringend en moet meteen worden aangepakt.
Ik heb dringende vragen over de cursus.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik dring aan op een oplossing.
jij / je, u
Jij dringt altijd om aandacht.
hij, zij / ze, het
Hij dringt zijn mening op.
wij / we
Wij dringen erop aan dat het sneller gaat.
jullie
Jullie dringen niet genoeg aan.
Verleden tijd
ik
Ik drong erop aan dat hij kwam.
jij / je, u
Je drong het onderwerp aan in het gesprek.
hij, zij / ze, het
Zij drong mijn idee door.
wij / we
Wij drongen aan op actie.
jullie
Jullie drongen ons om opheldering.
Voltooid deelwoord
We hebben ons altijd door de menigte gedrongen.
Gebiedende wijs
jij / je
Dring je niet zo op!
u
Dringt u niet aan op een antwoord?
jullie
Dringt niet verder aan, alstublieft.
Aanvoegende wijs
Moge hij dringe tot het juiste besluit.