Drukken
deVerbInfinitief
Ik wil leren drukken.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik druk op de knop.
jij / je
Jij drukt een foto af.
u
U drukt op het papier.
hij
Hij drukt het boek dicht.
zij / ze
Zij drukt met kracht.
het
Het drukt niet te veel.
wij / we
Wij drukken samen de t-shirts.
jullie
Jullie drukken te veel op de rem.
Verleden tijd
ik
Ik drukte op de verkeerde knop.
jij / je
Jij drukte de hele dag.
u
U drukte het document per ongeluk weg.
hij
Hij drukte zijn gevoelens uit.
zij / ze
Zij drukte op de alarmknop.
het
Het drukte op de ondergrond.
wij / we
Wij drukten samen het rapport.
jullie
Jullie drukten te hard op de toetsen.
Voltooid deelwoord
Het boek is gedrukt.
Tegenwoordig deelwoord
Drukkend weer kan benauwd aanvoelen.
Een drukkende sfeer was in de ruimte.
Aanvoegende wijs
Ik wens dat jij drukke taken kunt maken.
Gebiedende wijs
Druk op de knop!
Jullie drukken allemaal op de juiste plaats!