Familie
deCommon Noungroep van mensen die met elkaar zijn verbonden door afstamming of huwelijk
(de familie wordt vaak als hecht beschouwd)
Mijn familie komt uit Nederland en woont nu in België.
We organiseren een familie-uitje tijdens de zomer.
- Simple
De groep is altijd samen tijdens de feestdagen.
- Past Tense
Toen ik jonger was, was mijn groep familie altijd bij elkaar.
- Interrogative
Heb je de groep voor de verjaardag al ingevuld?
- Context & Scenario
Tijdens het familiefeest vertellen we verhalen uit het verleden.
- Related Word
Het gezin heeft veel tradities die we samen doorgeven.
- Compound
De groep is hecht, maar ze hebben ook vrienden buiten de familie.
- Present Tense
Onze groep is gezellig en vol met liefde.
- Declarative
Onze groep gaat vaak uit eten.
- Context & Scenario
Mijn groep komt elke zondag samen voor familiemaaltijden.
- Idiomatic
Onze groep is hecht als familie, ondanks de afstand.
- Complex
De groep, die elkaar al jaren kent, komt regelmatig bij elkaar.
- Future Tense
Volgend jaar zal onze groep een grote bijeenkomst plannen.
- Imperative
Laten we de groep samenstellen voor de bruiloft!
- Context & Scenario
We moeten met de groep over het vakantieplan praten.
- Synonym
De clan kwam bijeen voor de ceremonie.
alle mensen die deel uitmaken van een bepaalde sociale of culturele eenheid
(de familie kan ook verder gaan dan alleen bloedverwantschap)
In onze familie hebben we verschillende culturen en tradities.
De familie steunt elkaar in moeilijke tijden.
- Context & Scenario
We werken samen als een eenheid aan dit project op school.
- Simple
Onze eenheid is sterk en bestaat uit verschillende tradities.
- Past Tense
Wij waren altijd een sterke eenheid tijdens moeilijke tijden.
- Interrogative
Is onze eenheid niet bijzonder mooi?
- Context & Scenario
Tijdens het feest komen al onze vrienden samen als een eenheid.
- Related Word
De verbondenheid in onze eenheid maakt ons sterk.
- Compound
Onze eenheid is sterk, maar we hebben ook verschillende meningen.
- Present Tense
Iedereen in onze eenheid voelt zich welkom.
- Declarative
De eenheid van onze gemeenschap is essentieel.
- Context & Scenario
Mijn vrienden vormen ook een soort van eenheid voor mij.
- Synonym
De gemeenschap wordt vaak gezien als een sociale eenheid.
- Idiomatic
Samen staan we sterk, dat is de kracht van onze eenheid.
- Complex
De eenheid die we als familie hebben, is belangrijk voor onze identiteit.
- Future Tense
In de toekomst zullen we onze eenheid verder versterken.
- Imperative
Laten we de eenheid in onze familie vieren!
verkleinwoord voor familie
(familietjes zijn vaak schattig en klein)
Kijk naar dat schattige familietje van egeltjes!
Die familietjes verzamelen zich altijd in de tuin.
- Complex
De kleine familietjes, die in de boom wonen, zijn heel vrolijk.
- Future Tense
Volgende week zal ik een familietje tekenen voor mijn presentatie.
- Declarative
Het familietje speelt elk weekend in de tuin.
- Simple
Elke keer als ik ze zie, lachen de familietjes mij toe.
- Future Tense
Wij moeten het familietje voorbereiden voor het feestje.
- Imperative
Laten we een familietje maken van karton voor het knutselen!
- Idiomatic
Die familietjes geven een gevoel van saamhorigheid in de natuur.
- Declarative
Die schattige familietjes zijn altijd leuk om te zien.
- Related Word
In de klas leren we over verkleinwoorden en hun betekenis.
- Compound
Die familietjes zijn zo schattig, en ze zijn altijd samen.
- Present Tense
Kinderen maken vaak een familietje in hun spel.
- Interrogative
Is dat een nieuw familietje dat je hebt gemaakt?
- Past Tense
Tijdens de les kregen we een opdracht over het maken van familietjes.
- Interrogative
Kun je het familietje ook mee naar de verjaardag brengen?
- Synonym
Dat schattige gezinnetje aan de overkant is altijd aan het spelen.
- Simple
Het verkleinwoord van 'familie' is 'familietje'.
- Past Tense
Gisteren maakte ik een familietje van papier voor de knutselopdracht.
- Imperative
Maak een klein familietje voor het schoolproject!
- Present Tense
In de natuur zie je vaak kleine familietjes bij elkaar.