Gebeuren
VerbInfinitief
Het kan morgen gebeuren.
Tegenwoordig deelwoord
De kinderen zijn bezig met een gebeuren.
De veranderende situatie is een gebeurende zaak.
Tegenwoordig deelwoord
De gebeurtenis is aan de gang en blijft gebeurend.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik gebeur altijd op tijd.
jij / je, u
Jij gebeurt vaak op het juiste moment.
hij, zij / ze, het
Het gebeurt niet elke dag.
wij / we
Wij gebeuren samen op het feest.
jullie
Jullie gebeuren vaak tegelijk.
Verleden tijd
ik
Ik gebeurde gisteren bij de voorstelling.
jij / je, u
Jij gebeurde op dat feest, toch?
hij, zij / ze, het
Dat gebeurde tijdens de vakantie.
wij / we
Wij gebeurden drie keer in één week.
jullie
Jullie gebeurden vaak samen.
Voltooid deelwoord
Het is al gebeurd, dus maak je geen zorgen.
Aanvoegende wijs
Moge er geen ramp gebeuren.
Examples
De zon gaat onder en de sterren verschijnen, wat er verder nog gebeuren zal is onbekend.
toekomende tijd, indicatief