Genoegen
VerbInfinitief
Ik hou ervan om te genoegen met wat ik heb.
Tegenwoordig deelwoord
ik, jij / je, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
Hij is genoegend in zijn werk.
ik, jij / je, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
De genoegende antwoorden zijn niet altijd het beste.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik heb genoeg om te eten.
jij / je
Jij hebt genoeg geslapen.
u
U heeft genoeg tijd.
hij
Hij denkt dat hij genoeg heeft geleerd.
zij / ze
Zij vindt de oefening genoeg.
het
Het is genoeg voor vandaag.
wij / we
Wij hebben genoeg te doen.
jullie
Jullie hebben genoeg gedaan vandaag.
Verleden tijd
ik
Ik genoegde met wat ik had.
jij / je
Jij genoegde met je beslissing.
u
U genoegde met de resultaten.
hij
Hij genoegde met zijn werk.
zij / ze
Zij genoegden met hun keuze.
wij / we
Wij genoegden met de uitleg.
jullie
Jullie genoegden met het resultaat.
Voltooid deelwoord
Hij heeft altijd genoegd in zijn leven.
Aanvoegende wijs
ik, jij / je, hij, zij / ze, het, wij / we, jullie
Ik hoop dat hij genoege met zijn werken.
Gebiedende wijs
jij / je
Genoeg met die grappen, alstublieft.
jullie
Genoeg, laat het nu maar rusten.