Geven
de-hetVerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
geen specifieke nuance
Infinitief
Ik wil jou een cadeau geven.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik geef je mijn nummer.
jij / je
Jij geeft altijd goede raad.
u
U geeft een presentatie morgen.
hij
Hij geeft les aan de kinderen.
zij / ze
Zij geeft het boek terug.
het
Het geeft een mooi uitzicht.
wij / we
Wij geven ons best voor het project.
jullie
Jullie geven goed advies.
Verleden tijd
ik
Ik gaf hem een mooie verrassing.
jij / je
Jij gaf gisteren een groot feest.
u
U gaf mij een handdruk toen we elkaar ontmoetten.
hij
Hij gaf zijn boek aan een vriend.
zij / ze
Zij gaf haar kat eten.
het
Het gaf aan dat er meer werk was.
wij / we
Wij gaven een prachtig concert.
jullie
Jullie gaven een geweldig feest.
Voltooid deelwoord
Hij heeft een cadeau gegeven.
Tegenwoordig deelwoord
Ik ben gevend en ontvangend in mijn werk.
Zij is een gevende persoon.
Gebiedende wijs
jij / je
Geef me alsjeblieft dat boek.
u
Geef het aan de kinderen, alstublieft.
jullie
Geef jullie mening alstublieft.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat hij geve wat hij heeft beloofd.