Gokken
VerbInfinitief
Ik houd van gokken in mijn vrije tijd.
Tegenwoordig deelwoord
Gokkend aan de tafel, vergat hij de tijd.
De gokkende mannen waren zeer geconcentreerd.
Tegenwoordig deelwoord
Hij zit gokkend aan de bar.
Tegenwoordig deelwoord
De gokkende mensen in het casino lachen veel.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik gok altijd op een goed resultaat.
jij / je
Jij gokt te veel tijdens het spel.
u
U gokt misschien te vaak.
hij
Hij gokt altijd als hij moe is.
zij / ze
Zij gokt niet graag op wedstrijden.
het
Het gokt soms goed, zie je.
wij / we
Wij gokken altijd samen met vrienden.
jullie
Jullie gokken vaak verkeerd.
Verleden tijd
ik
Ik gokte op de verkeerde getallen.
jij / je
Jij gokte beter dan ik dacht.
u
U gokte eerder al een keer verkeerd.
hij
Hij gokte op de rang van de wedstrijd.
zij / ze
Zij gokten allemaal in het casino.
wij / we
Wij gokten samen in de pub.
jullie
Jullie gokten nooit te laat.
Voltooid deelwoord
Ik heb gegokt op de uitkomst.
Aanvoegende wijs
Als ik maar gokke dat het gaat lukken!
Gebiedende wijs
Gok goed en win de prijs!
Gokt niet te hoog alsjeblieft.