Groeien
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
geeft een ontwikkeling aan
Infinitief
Planten groeien goed in de lente.
Tegenwoordig deelwoord
De groeiende bomen geven veel schaduw.
De groeiende kinderen hebben vaak honger.
Voltooid deelwoord
De planten zijn goed gegroeid deze zomer.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik groei snel en ben altijd bezig met leren.
jij / je, u
Jij groeit in je rol en wordt steeds beter.
hij, zij / ze, het
Zij groeit uit tot een sterke vrouw.
wij / we, jullie
Wij groeien als team door samen te werken.
Verleden tijd
ik
Ik groeide op in een klein dorp.
jij / je, u
Jij groeide snel in je ontwikkeling.
hij, zij / ze, het
Hij groeide op in een liefdevol gezin.
wij / we, jullie
Wij groeiden samen op en zijn nu goede vrienden.
Aanvoegende wijs
Moge jij in wijsheid groeien.
Gebiedende wijs
Groei als persoon en help anderen.
Groeit in jullie samenwerking!