Hollen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Beweging, snelheid
Infinitief
Ik leer hoe ik kan hollen.
Tegenwoordig deelwoord
De hollende man is snel.
De hollende vrouw is fit.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik hol naar de bus.
jij / je
Jij hollen vaak in het park.
u
U holt elke ochtend.
hij
Hij holt naar huis.
zij / ze
Zij holt met haar vrienden.
het
Het holt weg van gevaar.
wij / we
Wij hollen samen naar school.
jullie
Jullie hollen naar de wedstrijd.
Verleden tijd
ik
Ik holde snel naar mijn vriend.
jij / je
Jij holden naar het feestje.
u
U holden vroeger veel.
hij
Hij holde de straat over.
zij / ze
Zij holden naar het podium.
het
Het holden weg van het gevaar.
wij / we
Wij holden naar de finish.
jullie
Jullie holden van de berg af.
Voltooid deelwoord
Ik heb gehold in de wedstrijd.
Aanvoegende wijs
Als ik maar holle kon zijn.
Gebiedende wijs
Hol snel naar huis!
Holt alle atleten aan!