Huizen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Seldom used in everyday Dutch conversation. Often found in literary contexts.
Infinitief
Ik ga huizen in een ouder huis.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik huis in een modern appartement.
jij / je
Jij huis in een mooi dorp.
u
U huist in een rustige omgeving.
hij, zij / ze, het
Hij huist in een groot huis aan de rand van de stad.
wij / we, jullie, zij / ze
Wij huizen in een gezellige buurt.
Verleden tijd
ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het
Ik huisde vroeger in Rotterdam.
wij / we, jullie, zij / ze
Ze huisden in een klein dorp.
Tegenwoordig deelwoord
Huizend in de duinen, voel ik me vrij.
Voltooid deelwoord
Ik heb daar jarenlang gehuisd.
Gebiedende wijs
,
Huis in een nieuw huis!
,
Huist allemaal in die straat.
Aanvoegende wijs
Dat hij hier maar moge huize in vrede.