Huren
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Dit werkwoord kan verschillende onderwerpen en tijdsvormen aannemen, afhankelijk van de context.
Infinitief
Ik wil een huis huren.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik huur een appartement.
jij / je
Jij huurt altijd de beste films.
u
U huurt een auto voor de vakantie.
hij
Hij huurt een kantoorruimte.
zij / ze
Zij huurt regelmatig boeken.
het
Het bedrijf huurt nieuwe werknemers.
wij / we
Wij huren een fiets voor de middag.
jullie
Jullie huren een huis in Amsterdam.
Verleden tijd
ik
Ik huurde vorig jaar een fiets.
jij / je
Jij huurde een kamer bij het hotel.
u
U huurde de zaal voor het feest.
hij
Hij huurde de film voor het weekend.
zij / ze
Zij huurde het appartement een maand geleden.
het
Het bedrijf huurde extra personeel tijdens de drukte.
wij / we
Wij huurden samen een huis.
jullie
Jullie huurden een busje voor de verhuizing.
Voltooid deelwoord
Ik heb een auto gehuurd.
Tegenwoordig deelwoord
Hurend naar het station, miste ik de trein.
De hurende man leek haast te hebben.
Aanvoegende wijs
Ik wens dat je huurt wat je nodig hebt.
Gebiedende wijs
Huur snel een auto voor de rit!
Huurt u dit appartement, het is geweldig!