Koppen
VerbInfinitief
Ik wil leren hoe ik bier kan koppen.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik kop het bier in een glas.
jij / je, u
Je kopte de juiste hoeveelheid.
wij / we, jullie, zij / ze
Zij koppen hun drankjes voor het feest.
Verleden tijd
ik
Ik kopte de flessen eerder vanavond.
wij / we, jullie, zij / ze
Zij kopten veel flessen op het feest.
Tegenwoordig deelwoord
De barman is koppend aan het werk.
De koppende schoonmaker zorgt voor een nette bar.
Voltooid deelwoord
De flessen zijn al gekopt door de barman.
Gebiedende wijs
Kop het bier, alstublieft.
Kopt het nu, dat is belangrijk!
Aanvoegende wijs
Ik wens dat je goed koppe met de flessen.