Kruipen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Infinitief
De baby leert te kruipen.
Tegenwoordig deelwoord
De kruipende baby verken het huis.
De kruipende kinderen spelen op de vloer.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik kruip onder de tafel.
jij / je
Jij kruipt snel naar de deur.
u
U kruipt voorzichtig over de vloer.
hij
Hij kruipt achter de bank.
zij / ze
Zij kruipt wanneer ze speelt.
het
Het kruipt langzaam vooruit.
wij / we
Wij kruipen onder de dekens samen.
jullie
Jullie kruipen over het gras.
Verleden tijd
ik
Ik kroop door de tuin.
jij / je
Jij kroop snel achter de struiken.
u
U kroop voorzichtig naar de uitgang.
hij
Hij kroop richting het speelgoed.
zij / ze
Zij kroop blij naar haar moeder.
wij / we
Wij kropen samen door de tunnel.
jullie
Jullie kropen over de grond.
Voltooid deelwoord
De kat heeft onder de bank gekropen.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat hij niet kruipe zoals de baby.
Gebiedende wijs
Kruip snel naar de andere kant!
Kruipt allemaal op de vloer!