Liggen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
Infinitief
Een hond kan liggen op de bank.
Jij mag hier liggen als je moe bent.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik lig graag op het strand.
jij / je
Jij ligt altijd zo vroeg in bed.
u
U ligt er al een tijdje.
hij
Hij ligt te slapen in de zon.
zij / ze
Zij ligt vaak op de bank.
het
Het boek ligt op tafel.
wij / we
Wij liggen vaak te ontspannen in de tuin.
jullie
Jullie liggen echt perfect voor de zon.
Verleden tijd
ik
Ik lag de hele dag op de bank.
jij / je
Jij lag hier gisteren ook.
u
U lag voor de televisie.
hij
Hij lag ziek op bed.
zij / ze
Zij lagen samen op het gras.
wij / we
Wij lagen laatst op het strand.
jullie
Jullie lagen niet stil.
Voltooid deelwoord
Ik heb de hele dag gelegen te lezen.
Zij heeft daar geleden.
Tegenwoordig deelwoord
De liggende hond slaapt.
De liggende mensen zijn aan het zonnebaden.
Aanvoegende wijs
Ik hoop dat jij ligge waar je wilt.
Gebiedende wijs
Lig stil en kijk naar de lucht!
U ligt waar het veilig is!