Luien

Verb

Infinitief

Tegenwoordig deelwoord

Voltooid deelwoord

Tegenwoordige tijd

  • ik

  • jij / je

  • u

  • hij

  • zij / ze

  • het

  • wij / we

  • jullie

Verleden tijd

  • ik

  • jij / je

  • u

  • hij

  • zij / ze

  • het

  • wij / we

  • jullie

Gebiedende wijs

Aanvoegende wijs

Examples

  • Ik wil graag luien in het park.

    infinitief, indicatief

  • Zij is luiend op de bank, terwijl het buiten regent.

    tegenwoordig deelwoord, indicatief

  • Hij heeft veel geluid gemaakt tijdens het feest.

    voltooid deelwoord, indicatief

  • Ik lui graag op zondag.

    tegenwoordige tijd, indicatief