Luien
VerbInfinitief
Ik wil graag luien in het park.
Tegenwoordig deelwoord
Zij is luiend op de bank, terwijl het buiten regent.
De mensen zijn luiende aan het meer, genieten van de zon.
Voltooid deelwoord
Hij heeft veel geluid gemaakt tijdens het feest.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik lui graag op zondag.
jij / je
Jij luien altijd als je moe bent.
u
U luit in het weekend vaak.
hij
Hij luit op het gras.
zij / ze
Zij luien samen in de tuin.
het
Het lijkt alsof het altijd lui is.
wij / we
Wij luien graag op het strand.
jullie
Jullie luien vaak in de stad.
Verleden tijd
ik
Ik luide vorig jaar op vakantie.
jij / je
Jij luiden vaak aan het einde van de dag.
u
U luiden gisteravond in het café.
hij
Hij luide vroeger veel.
zij / ze
Zij luiden gisteren de hele dag.
het
Het klonk luid in de kamer.
wij / we
Wij luiden altijd voor het diner.
jullie
Jullie luiden de klas voor het afscheid.
Gebiedende wijs
Lui zes uur vanavond in de tuin!
Luit snel als het moet!
Aanvoegende wijs
Laat het zo zijn dat hij luie in de zon.
Examples
Ik wil graag luien in het park.
infinitief, indicatief
Zij is luiend op de bank, terwijl het buiten regent.
tegenwoordig deelwoord, indicatief
Hij heeft veel geluid gemaakt tijdens het feest.
voltooid deelwoord, indicatief
Ik lui graag op zondag.
tegenwoordige tijd, indicatief