Maken
VerbAuxiliary Verb
hebben
regelmatig
Gebruik dit werkwoord voor het beschrijven van creaties of acties die uitvoeren, zoals het maken van eten, kunst of plannen.
Infinitief
Ik wil iets lekkers maken.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik maak een tekening.
jij / je, u
Jij maakt vaak foto's.
hij, zij / ze, het
Hij maakt een geluid.
wij / we, jullie, zij / ze
Wij maken samen muziek.
Verleden tijd
ik, jij / je, u, hij, zij / ze, het
Ik maakte een fout.
wij / we, jullie, zij / ze
Zij maakten een cake.
Voltooid deelwoord
Ik heb een plan gemaakt.
Tegenwoordig deelwoord
Makend aan haar project, verloor ze de tijd uit het oog.
Gebiedende wijs
Maak je huiswerk af!
Maakt u zich geen zorgen.
Aanvoegende wijs
Dat hij make wat hij wil.
Examples
Wat ga je vandaag maken?
future intention, interrogative