Mannen
VerbAuxiliary Verb
hebben
werkwoord
De vervoeging van het werkwoord kan variëren afhankelijk van het onderwerp.
Infinitief
Ik wil graag mannen helpen.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik man de schapen.
jij / je, u
Jij mannen de competitie goed.
hij, zij / ze, het
Hij mant het idee mooi.
Verleden tijd
ik
Ik mande de opdracht goed.
jij / je, u, hij, zij / ze, het
Zij manden het project succesvol af.
Voltooid deelwoord
Wij hebben de taken gemand.
Tegenwoordig deelwoord
Mannend in het park is fijn.
De mannende kinderen spelen buiten.
Aanvoegende wijs
Dat hij manne met ons op reis gaat.
Gebiedende wijs
Man het huis op!
Mant de lichten aan!