Moeten
VerbAuxiliary Verb
geen
werkwoord
gebruikelijk voor verplichtingen en noodzaken.
Infinitief
Ik moet naar school gaan.
Tegenwoordig deelwoord
De leerling is moetend, omdat hij de les moet volgen.
De moetende student luisterde aandachtig tijdens de les.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik moet vandaag werken.
jij / je
Jij moet de afwas doen.
u
U moet de informatie lezen.
hij
Hij moet zijn huiswerk maken.
zij / ze
Zij moet op tijd komen.
het
Het moet nu snel gebeuren.
wij / we
Wij moeten samenwerken.
jullie
Jullie moeten goed luisteren.
Verleden tijd
ik
Ik moest gisteren vroeg opstaan.
jij / je
Jij moest naar de dokter.
u
U moest de presentatie geven.
hij
Hij moest zijn kamer opruimen.
zij / ze
Zij moest de kinderen ophalen.
wij / we
Wij moesten langer wachten.
jullie
Jullie moesten hard werken.
zij / ze
Zij moesten hun huiswerk maken.
Voltooid deelwoord
Hij heeft veel gemoeten om zijn doelen te bereiken.
Aanvoegende wijs
Dat jij moete slagen voor het examen!
Gebiedende wijs
jij / je
Moet je nu echt stil zijn!
Examples
Ik moet naar school gaan.
tegenwoordige tijd, indicatief