Mogen
VerbInfinitief
Ik wil graag mogen helpen.
Tegenwoordig deelwoord
De mogend persoon kan niet worden gestoord.
Voltooid deelwoord
Vandaag heb ik gemogen stemmen.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik mag naar het feestje.
jij / je, u
Jij mag hier komen.
hij, zij / ze, het
Hij mag het boek lezen.
wij / we
Wij mogen samen werken.
jullie
Jullie mogen naar buiten.
Verleden tijd
ik
Ik mocht gisteren niet uitgaan.
jij / je, u
Jij mocht de hond uitlaten.
hij, zij / ze, het
Zij mocht niet te laat komen.
wij / we
Wij mochten blijven tot het einde.
jullie
Jullie mochten het spel spelen.
Aanvoegende wijs
Moge jij gelukkig zijn.
Gebiedende wijs
jij / je
Jij mag beginnen.