Omroepen
deVerbInfinitief
Ik wil graag omroepen wat er is gebeurd.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik omroep het nieuws aan de luisteraars.
jij / je
Jij omroept de winnaars van de wedstrijd.
u
U omroept een belangrijke mededeling.
hij
Hij omroept de aankomst van het vliegtuig.
zij / ze
Zij omroept de resultaten van het onderzoek.
wij / we
Wij omroepen de nieuwe regels voor het evenement.
jullie
Jullie omroepen de volgende spreker.
De kinderen roepen om hun ouders.
ik
Ik roep om hulp als ik het nodig heb.
De situatie roept om dringende actie.
Verleden tijd
ik
Ik riep om zijn aandacht, maar hij luisterde niet.
jij / je
Jij riep om hulp toen je viel.
u
U riep om hulp tijdens de storm.
hij
Hij riep om hulp bij de brand.
zij / ze
Zij riep om haar vriend die haar verloor in de menigte.
wij / we
Wij riepen om een taxi, maar die kwam niet.
jullie
Jullie riepen om de juiste informatie, maar kregen geen antwoord.
Hij omriep de namen van de genomineerden.
Zij omriepen de belangrijke aankondigingen tijdens de bijeenkomst.
Voltooid deelwoord
Hij is omgeroepen om belangrijke mededelingen te doen.
Tegenwoordig deelwoord
De omroepende spreker hield de aandacht van het publiek vast.
De omroepende journalist vertelt het laatste nieuws.
Aanvoegende wijs
Laat het zo zijn dat wij hem omroepe in de vergadering.
Dat hij roepe om hulp als het nodig is.
Gebiedende wijs
Roep om hulp als dat nodig is!
Roept om de juiste antwoorden, dan helpen we je!