Ontmoeten
VerbInfinitief
Ik wil jou graag ontmoeten.
Tegenwoordig deelwoord
De student was ontmoetend met zijn klasgenoten.
wij / we
Wij zijn ontmoetend met de nieuwe leraar.
Tegenwoordige tijd
ik
Ik ontmoet altijd nieuwe mensen.
jij / je
Jij ontmoet morgen de coach.
u
U ontmoet de directeur vanavond.
hij
Hij ontmoet zijn vrienden in de stad.
zij / ze
Zij ontmoet haar zus in het park.
het
Het team ontmoet elkaar elke week.
wij / we
Wij ontmoeten graag onze buren.
jullie
Jullie ontmoeten elkaar vaker.
Verleden tijd
ik
Ik ontmoette hem vorig jaar.
jij / je
Jij ontmoette haar op het feest.
u
U ontmoette iedereen op de conferentie.
hij
Hij ontmoette zijn oude vriend.
zij / ze
Zij ontmoette een bekende acteur.
het
Het kind ontmoette zijn nieuwe leraar.
wij / we
Wij ontmoetten elkaar op het kantoor.
jullie
Jullie ontmoetten de band na de show.
Voltooid deelwoord
Ik heb hem al ontmoet.
Gebiedende wijs
jij / je
Ontmoet je vrienden!
u
Ontmoet alstublieft de gasten.
Aanvoegende wijs
Als ik jou was, ontmoete ik hem.